De weg van de engelen deel 3

“Dat wat jou weerhoudt, mijn camerado, om in beweging te komen, is misschien wel een blokkade voor je kwetterende geliefde om naar jou toe te vliegen.” Ik schrik van de woorden van mijn vriend de visarend en laat even de kleuren van mijn vleugels schitteren. “Jij bent bedwelmd door de engelenbeelden,” schiet ik terug. Zijn ogen stralen een hypnotische concentratie uit: “Hoog in de lucht heb ik een engelenbeeld gevolgd die tot leven gekomen naar een aftandse hut in een kraal ging. Het was nacht. Luister goed naar mijn verhaal.” Laat je hart openen, wil hij eraan toevoegen. In plaats daarvan spreidt hij zijn vleugels.

Het beeld met het geopende hart

Het beeld hoort de voetstappen van de man die haar gebeeldhouwd heeft. Of is het slechts een echo van die eerste keer, toen de donkerte al was ingevallen, dat het beeld hem in de verte zag aankomen? Nog slaapdronken met blote voeten in zijn schoenen. Nog steeds vraagt ze zich af of hij komt kijken of zijn beelden nog langs de weg staan of reeds vertrokken met een missie die zelfs voor hem geheim is. Hem maakt dat niet uit; zolang mensen maar gelukkig worden, heeft ze hem horen zeggen tegen de vrouw die bij hem was. Het beeld denkt dat het door dat geluk komt dat hij haar uit het oranje leem kon kneden. Met het speeksel van zijn geliefde en hemzelf heeft hij haar en haar mede-beelden langs de weg, met snelle en lichte gebaren, gestalte gegeven. Met het liefdeselixer dat vrijkomt in het zoenen. En zij is de beelddrager van het elixer. Het heeft haar hart geopend. De luchttrillingen van langslopende mensen, hun blikken strak vooruit of gedachteloos langs haar gestalte, het gemis, de angst en het verlangen komen zonder aan te kloppen haar hart binnen. Haar voeten hebben haar bij vrouwen gebracht, ogenschijnlijk krachtig, van binnen gebroken. Kinderen hebben haar benen omklemd, het ontbrak hun aan houvast. Ze luistert naar de gevoelens die haar hart worden binnengebracht.

Nee, wat ze hoort is verbeelding. Het is haar verlangen dat zijn voetstappen doet echoën. Ze zal de echo altijd blijven horen. Kom, ze moet nu in beweging komen. Het schemert al. Nog even en het is op slag aardedonker. Haar voortschrijdende voeten weten de weg naar een aanwezigheid die zij nu nog niet kent. De engelenspeld die haar maker haar in de linkerarm had geprikt, teder en toegewijd, doet haar op pad gaan. Kijk, daar heb je de donkerte al, hij valt pardoes over haar heen.

Ze heeft geen besef hoe lang ze al loopt. Geen idee welke weg ze heeft afgelegd tot ze klauterend over de afrastering de kraal binnen klimt. Ze ruikt houtvuurtjes. Er zitten mensen en kinderen rondom het vuur na te praten over de voorbije dag. Ze knikt maar eens als teken van vrede, maar de dorpelingen kijken dwars door haar heen. Net alsof ze er niet is. Terwijl een beeld, een vrouw alleen nog wel, de gemeenschap binnendringt. Haar voeten voeren haar naar een aftandse hut hangend in de afrastering.

Er woont een man. Vanwaar was hij komen aanwaaien in de kraal? De dorpelingen weten het eigenlijk nog steeds niet. Opeens was hij er, net geboren. Belangrijker nog, er was een moeder in hun midden die deze zoon, nu een van hun, gebaard had. Zei ze, de moeder. Waar waren de getuigen van deze geboorte zonder aankondiging? Waar was de vader? De dorpelingen hadden destijds de omgeving uitgekamd, zoekend wellicht naar een lijk of anders wel naar een man die zich verstopt had. Er werd vergaderd, er werd gewacht op het moment dat iemand uit hun midden opstond om het vaderschap te claimen. Dat moment kwam. En de vader sloot zich bij de moeder aan. De stemmen, het gemor en het geroddel, als golven van laag naar hoog, verstomde. Toen althans.

De baby, ze noemden hem Mamlaka, groeide op. Mamlaka betekent ‘gezag’ en de dorpsoudste rekende erop dat de voorouders van de jongen gezag in hem zullen oproepen.

Mamlaka werd peuter, kleuter, jongeman, man. Hij werd lang. Langer dan zijn dorpelingen. Maar hij was geen Mamlaka. Hij vloeide niet samen met de gemeenschap en de gemeenschap niet met hem. Eigenlijk zagen zij niemand in die norse, afwerende blik. Dat gezicht zonder glimlach. Die mond waar slechts zelden woorden uit kwamen.

Was die man eigenlijk wel een van hen? De rite de passage die zijn mannelijkheid moest bezegelen, opende een afgrond van twijfel. De beschildering van Mamlaka’s fijn besneden gezicht maakte een clown, een definitieve vreemdeling van hem. Opnieuw zwol de roddelende golf binnen de gemeenschap aan. Was deze man behekst, begoddelijkt? Droeg hij wraak van voorouders in zijn lendenen? Op hem? Op de dorpsgemeenschap?

Was hij onverstoorbaar of onbewogen? De dorpelingen wisten het niet. Ze zagen hoe Mamlaka elke dag water haalde voor het groeiende gezin waar hij deel van uitmaakte. Nog voordat de vrouwen op weg gingen om water te halen, was hij al terug bij de hut van zijn ouders. Het water zette hij buiten klaar voor zijn moeder. En dan was er nog een eigenaardigheid die hun verwarde. Mamlaka was ’s ochtends als eerste op het land en vertrok als laatste. Hij werkte als een paard. Soms richtte hij zijn ondoordringbare gestalte op, zijn blik op de verten gericht. Waar keek hij naar? Waar verlangde hij naar? Waarom was hij niet een van hun en hield hij zich op gezette tijden schuil in de afgedankte hut, leunend in de afrastering van de kraal?

Naar deze man schuifelen de voeten van het beeld.

Er is geen geluid, geen licht. Mamlaka zit stil, de rug kaarsrecht. De ogen gesloten. Geruisloos gaat zij op de grond bij hem zitten. Haar enkels, net zoals de zijne, gekruist in kleermakerszit. Samen in deze donkere ruimte, deze stilte. Ze voelt de warmte die zijn huid uitademt. Het duurt even, maar op het moment dat hun borstkassen als in een enkele ademhaling, tegelijkertijd op en weer neer gaan, begint Mamlaka te vertellen. Zacht en een beetje weifelend alsof hij iets zoekt.

“Op een dag, ik kon al lopen en rennen, trok een man me in de struiken. Hij pakte me bij mijn armen, duwde me van zich af en keek me aan.

‘Ik ben je vader’, zei hij.

Ik zag het. Hij had hetzelfde gezicht. Dit was dus mijn echte vader. Het was een wetenschap die al die tijd in mijn buik verborgen was.

‘Wij’, zei hij een beetje gehaast alsof er tijd te verliezen was, ‘je moeder en ik, hadden geen andere keus dan uit elkaar te gaan toen ze zwanger werd. Haar gemeenschap is zo veel vriendelijker, mijn gemeenschap had haar nooit opgenomen. Maar met jullie dorpsoudste…’ Hij zweeg even, ‘jullie dorpsoudste heeft veel voor je moeder en mij gedaan. Ook voor jou, al voelt dat nu niet zo. Ik heb je gezien op grote afstand. Als ik zeker weet dat niemand me ziet, kijk ik naar je.’

Even leek het alsof hij me tegen zich aan wilde drukken. In alle keren dat ik hem daarna gezien heb, heeft hij dat maar één keer gedaan. Dat was vlak voor mijn overgangsrite. Daarna heb ik hem niet meer gezien, mijn echte vader. Hij, ik…”

Mamlaka valt stil. Het geroezemoes buiten, de kinderstemmen, het gelach, een schrille vrouwenstem, het dringt ongehoord in de stilte van zijn hut. Hij zit hier graag, onttrokken aan zijn ongemak met de gemeenschap waar hij geen raad mee weet. De vernedering over zijn lange benen. Het verraad van zijn fijne gelaatstrekken die hij maskeert met as en oranje leem. De gevangenis die hij zelf is. Hij voelt een zachte hand op zijn hoofd en ziet het gezicht van zijn vader voor zich. De glimlachende ogen.

‘Misschien hebben je moeder en ik toch niet de juiste keuze gemaakt, denk ik, als ik je zie. Maar het kan een gelukkige keuze worden, mijn zoon,’ had zijn vader hem gezegd. Er is een trilling in de lucht die de afgrondelijke stilte oplost. Mamlaka strekt zich in zijn volle lengte uit. ‘Een gelukkige keuze’, glimlachen zijn ogen.

Hij tast om zich heen in de donkerte, op zoek naar de nabijheid die hij voelde. Zijn behoedzame handen bewegen in het niets. Gemis, geen verlatenheid. Hij luistert naar het geroezemoes buiten, de kinderstemmen, het gelach. Zijn oren horen een schrille vrouwenstem. Iets in hem drijft Mamlaka naar het geluid van de stemmen. Ja, hij weet, er kan van alles gebeuren. Toch stapt hij met zijn lange benen naar buiten.

De voeten van het beeld met het openstaande hart vinden hun weg terug naar de engelenweg. Haar medebeelden staan alweer in hun verstilde stand. Ze is laat. In het begin van de ochtendschemering ziet ze iets bewegen. Was dat de man die haar gemaakt heeft?

Woorden van

Malaika Kipekee

Gepubliceerd op

Geplaatst in

Lees hierna

Dit zijn woorden van

Malaika Kipekee

De auteur.

Laat een reactie achter