Mag ze de moeder van haar dochter blijven?

Na het schoolverzuim van dochter, volgde leerplichtambtenaar, waarna jeugdzorg. Eindigend in de rechtszaal vanwege een dagvaarding aan het adres van moeder: Onder Toezicht Stelling. Mag de vrouw nog moeder van haar dochter zijn?

In aanloop van de rechtszitting heeft de moeder haar voortuin, een verzamelplaats van uit de hand gelopen struikgewas en bomen die het huis aan het zicht van de straat onttrokken, eigenhandig gesnoeid. Het zaagje, speciaal voor deze exercitie aangeschaft, bleek niet toereikend. Haar handen wel. Die trokken takken van een wildgroei aan stammen die naar de hemel wilden reiken. Bij elke gescheurde tak prevelde ze een excuus voor de geleden pijn, dat amechtig vochtige wit, afgescheiden te zijn van de boom-gemeenschap. Angst is een slechte raadgever, zeggen mensen. Maar ze zeiden er niet bij hoe je die angst kunt verjagen. Dat snoeien hielp. De kale zichtbaarheid van het huis, waar ze met haar dochter woonde, niet. Het was ontdaan. Naakt. Weerloos. Alleen maar zon, niet de beschutting van schaduwen die met het licht speelden.

Het kantoor van jeugdzorg, een bijna vierkant gebouw, was gevestigd op een industrieterrein. Een eigenaardige locatie, vond ze. In haar beleving hoorde zo’n instelling die zich bekommerde over het welzijn van jongeren in een straat waar mensen woonden, niet op een zakelijk ingedeeld terrein voor industriëlen. Daar zou ze zich nog eens lelijk in kunnen vergissen.

Bij het eerste overleg daar in een ruimte met lamellen voor de ramen telde de moeder 9 mensen. Veel partijen aan deze ovale tafel. De voorzitter, een jonge vrouw, las voor vanaf het scherm van haar IPad: Het betrof hier een 17-jarige die zich schuldig maakte aan chronisch schoolverzuim. De jongere liet zich niet corrigeren, noch door school, noch door de leerplichtambtenaar die een Halt-interventie had opgelegd. Halt-taak was naar behoren uitgevoerd, maar het daadwerkelijke effect was nihil. Sterker, het meisje heeft het wettelijk bepaalde maximum aan Halt-taken achter de rug. Ja, die waren allen voldoende. Maar een volgende stap was onvermijdelijk – ook al volgens de wetgeving. Leerplichtambtenaar zette jeugdzorg erop en ook Cardea werd op deze casus gezet, dank voor jullie komst, knikte de voorzitter de mensen vriendelijk toe. Achter verzuim ligt een scala aan mogelijke problemen die kinderen belemmeren in hun groei, doceerde ze verder. Schoolverlating dreigt, het klonk als een nare bijwerking van een geneesmiddel. Schoolverlating betekende geen startkwalificatie met alle gevolgen van dien: werkeloosheid dan wel bijstand, mogelijke dakloosheid, hoe dan ook armoede en dus onaangepast gedrag. Hier was een puberdochter die niet in het gareel te krijgen was. Nee, ook niet door de moeder, die was te meelevend. Waar was de dochter trouwens, die had hier ook moeten zitten. Gelukkig zat ze hier niet, dacht de moeder bij zichzelf: je zou als opgroeiende meid maar geconfronteerd worden met al die gezichten en bewegende monden die het over jou hebben alsof je er niet was. Natuurlijk was het schaamte die haar dochter weerhield hier aan deze ovale tafel te zitten, want wat moet je zeggen, kunnen pubers trouwens überhaupt iets over zichzelf zeggen dat hout snijdt? Ja, ik weet dat ik onmogelijk ben, maar ik kan niet anders, ik ben bang dat ik te dom ben, ik wil mijn vrienden niet verliezen door opeens braaf te zijn en trouwens jou haat ik sowieso. Dat laatste heeft de dochter de moeder inderdaad weleens, vlak voordat ze de deur dicht smeet, haar aan de voeten geworpen. Ik begrijp het, had ze geantwoord en voegde er in gedachte aan toe: ik haat mijzelf ook weleens. Daarbij, dreunde de voorzitter verder op, moeder was alleenstaand, althans, hier haperde ze even en liet haar blik langs de mensen aan tafel glijden, was hier eigenlijk wel naar geïnformeerd? Zonder een antwoord af te wachten, ging ze verder met de opsomming van factoren die tot dit overleg had geleid: vader niet in beeld, kort en goed, categorie risicovol. Er was werk aan de winkel, dat begreep de moeder uit woorden als afspraken, agenda’s naast elkaar leggen, de regie nemen, het traject ingaan.

Voor haar geheel onverwachts diende zich opeens een nieuw personage aan. De raadsonderzoeker van de Raad voor de Kinderbescherming beende de ruimte binnen alsof hij in grote haast was. Zonder inleiding legde hij het overleg stil met de mededeling dat hij een onderzoek ging instellen, het leek hem, zo voegde hij eraan toe, een dagvaarding voor OTS. Onder Toezicht Stelling, herhaalde de moeder, die niet tegen afkortingen kon, automatisch in haar hoofd. Ze was vooral verbaasd dat niemand de man tegensprak. “Dat lijkt mij een conclusie die nergens op gestoeld is”. Haar woorden waren hoogmoedig, maar haar stem een octaaf te hoog en haar ogen schoten vuur. “Klopt,” zei de man, “dat is precies wat ik ga onderzoeken. Maar geloof me, hier komt sowieso een rechtszitting van. Ik heb al eerder met dit bijltje gehakt”. En weer was er niemand die hier iets tegenin bracht. De moeder was een beetje in de war, waarom zou je een onderzoek doen als het antwoord van te voren al vaststaat? Of was het veel meer een kwestie van wie gericht zoekt, het hoe dan ook zal vinden? Ongeacht de omstandigheden, het protocol moest worden uitgevoerd. Waarom was ze hier eigenlijk, de machinerie van protocollen liep ook wel zonder haar.

In de nabespreking drukten de jeugdzorgmensen met serieuze gezichten haar op het hart zich niet mee te laten slepen door emoties. Dat ging alleen maar tegen haar werken. Ze wilde zeggen dat de navelstreng weliswaar was doorgeknipt, maar dat die na de geboorte onmiddellijk vervangen werd door een onvermoede bron van onoverkomelijke emoties. En, wilde ze daar aan toevoegen, dat gold ook voor vaders uit wiens lendenen kinderen voort zijn gekomen. Die lendenen ontpopten zich van het ene op het andere moment als de slagaders der emoties als hun nazaten werden bedreigd. Hadden ze zelf geen kinderen, deze jeugdzorgmensen? Maar ze zei niets.

In de weken, maanden die daarop volgden, had de moeder het gevoel in het oog van een draaikolk te zitten. Er was veel beweging rondom haar gezin. Veel gesprekken ook, vaak aan haar eigen keukentafel. De verdoving alsof dit alles niets met haar te maken had, week niet. Maar het had wel degelijk alles met haar te maken. Zij, haar eigen gedrag had geleid tot de ontsporing van haar dochter. Vandaar dat de raad het kind in bescherming nam. In bescherming tegen haar, de moeder.

“Je moet vader en moeder in één zijn,” zei iemand, een man, ooit tegen haar. Het benam haar steevast de adem hoe ook de haar omringende, persoonlijke wereld klaar stond met een dienblad waarop opvoedkundige adviezen, handvatten en terechtwijzingen op hoe zij als moeder was. Het speet haar, maar ze was geen vader, ze had die gebalde vuist op tafel niet, die stem die zoveel dieper was, dat rotsvaste zelfvertrouwen dat het zo moest en niet anders. Ze was een moeder die neerzonk naast haar puberende kind uitgestrekt op de bank in de vroege ochtend. De moeder zag hoe haar dochter ten prooi was aan een innerlijke strijd die uitmondde in de impasse van neerslachtigheid. “Geef jezelf toestemming om je zo ellendig te voelen. Probeer te stoppen jezelf overal van te verwijten,” zei ze tegen het kind. De schooldag brachten ze samen door aan het strand.

Het kind terroriseert jou en jouw leven, werd haar door vriend en vijand op dreigende toon aangezegd. Verwonderd kauwde ze op deze woorden. De dochter bepaalde haar leven, dat klopte, maar dat vond ze doodnormaal. Zij was immers haar leven. Als er, godbetert, iets met haar zou gebeuren, in wat voor wereld leefde ze dan? Grenzen stellen. Ze kon die woorden niet meer horen.  Wie of wat stond er aan de andere kant van de grens?

In die tijd van gerechtelijke onderzoeken werd ze geplaagd door vragen. Hoe dient een leven te verlopen opdat de ontwikkeling van je nazaten niet wordt belemmerd? Bestaat er eigenlijk wel een leven waar je zonder kleerscheuren van afkomt? Vormen die gescheurde kleren, de verwondingen, beurse plekken en jeukende littekens nu niet juist dat ellenlange wordingsproces, nooit klaar, altijd gereed verder te gaan, zoals geen land, geen rivier ter wereld stilligt. Bestonden er maatstaven die beslisten wat goed en wat fout is? Op basis waarvan dan eigenlijk? Kon je die maatstaven ergens opvragen? Ligt het oordeel bij die mensen die aan haar keukentafel zaten? Was die keukentafel eigenlijk wel schoon genoeg? Het viel haar nu opeens op hoeveel papieren, hele stapels, er op de tafel lagen. Hoe boeken opgetast langs de muren op de grond stonden omdat de boekenkast overliep. Misschien was dat wel hartstikke fout. De ongenode gasten hield ze voor dat hun aanwezigheid van invloed was op haar dochter en haarzelf, ze hoorde het aan haar eigen stem, hoe die veranderde als zij op bezoek waren. (De waarnemer beïnvloedt de situatie die hij slash zij waarneemt, maar dat zei ze maar niet.) Nee, daar waren de ongenode gasten zich niet zo bewust van. De moeder keek haar kamer rond en wees op de boeken, die zelfs op de rand van de bank lagen, zag ze nu zelf ook heel nadrukkelijk. Dit alles, zei ze hen, laat een bepaalde indruk bij jullie achter die je oordeel onwillekeurig bepaalt. Dat had nog nooit iemand tegen de jeugdzorgmensen gezegd. Ook niet hoe het is om overgeleverd te zijn aan het oordeel van anderen. Trouwens, het betrof hier helemaal geen oordeel, bedacht ze plotseling, het ging hier om veroordeling. Dat leek haar een veelbetekenend verschil. De hulpverleners, die ze helemaal niet om hulp had gevraagd, verzekerden haar dat zij aan haar keukentafel zaten omdat ze haar en haar gezin wilden bijstaan. Bijstaan?! Corrigeren, zul je bedoelen, en dan wel zodanig dat dit gezin net zoals hier in de wijk een aangeharkte en betegelde voortuin heeft. Bovenal een aangeharkte levenswandel volgens een haar onbekend model. Maar het had vast iets te maken met alle dingen die niet mogen gebeuren en toch gebeuren in dit leven. En dat die dingen weg moesten en wel snel anders wordt je moederschap slash ouderlijke macht tijdelijk opgeschort of erger, dan moet het kind helemaal weg van de moeder. Uit Huis Plaatsing. Zijn jullie nooit jong geweest, hebben jullie de pubertijd overgeslagen? Die tijd dat je het helemaal gehad hebt met je ouders, dat je alles wilde zijn behalve zoals zij met hun aangeharkte tuinen en domme vakantiereisjes die een jaar van tevoren geboekt zijn. De woede golfde door de moeder heen, ze keek uit het keukenraam en monsterde opnieuw de kaalslag. Weg was haar wildernis, haar onkruid, haar onverwachte bloemen, weg was de beschutting van speelse schaduwen. Beschutting betekende helemaal niet de geborgenheid die in haar ervaring lag besloten. Beschutting werd beschouwd als jezelf verstoppen voor de buitenwereld, hoe vaak was haar dat niet gezegd.

“We moeten een nieuwe afspraak maken,” hoorde ze vanuit het niets aan de keukentafel. De moeder tikte op de papieren van een gerechtelijk schrijven dat aan haar was overhandigd. Voorlopig was er geen sprake van een nieuwe afspraak, ze moest een verweerschrift schrijven, ze belt zelf wel als ze weer tijd heeft. Neem je geen advocaat, probeerden de behulpzame gasten. In vredesnaam, hoe kan een advocaat haar moederschap verdedigen? De moeder weerlegde elk punt dat in de dagvaarding aan haar adres naar voren werd gebracht. Ze legde ambiguïteit bloot en wees op elkaar tegensprekende punten. Vastbesloten liet ze de vormfouten voor wat ze waren. De verkeerde tijdstippen en locaties, het vergeefs opdagen in een lege raadszaal, de achteloosheid van de raadsonderzoeker, ze liet ze allemaal als oud vuil links liggen. Deze zaak zal niet worden geseponeerd vanwege regeltjesgedoe, deze zaak ging om de inhoud, om waar ze voor stond met alles wat ze in haar had. Ze deed het nauwgezet. Soms, als beelden in haar hoofd gingen spoken, dreigde ze af te glijden naar een schotschrift staatspedagogiek. Haar dochter was overgeplaatst naar een school waar leerlingen uit de ramen van het lokaal klommen, die leerlingen voldeden op geen enkele manier aan de voorgeschreven curven, maar wel aan risicovolle categorieën. Ze kwam thuis met verhalen. Zo te horen leerde ze op die school heel andere dingen, de wereld liet andere gezichten zien. Maar leren deed ze. Al kostte het de moeder op een goede ochtend moeite haar dochter de school binnen te krijgen. Een docent of maatschappelijk werker stuurde de moeder weg. Dit was een kolfje naar de hand van een professional. Vanuit de auto zag ze haar kind huilend de schooldeuren binnen gaan. De onmacht die de moeder overmeesterde, werd doelwit van de woede die in haar losbarstte. De turbulente gevoelsbewegingen van haar dochter, vormden de leidraad van de moeder met haar grenzeloze begrip. Aanwezigheid was haar enige antwoord.

OTS stond er in lichtgevende letters boven de deur waarachter de rechtszaal. Onder Toezicht Stelling mompelde het in haar hoofd. Met notabene de naam van haar dochter voluit oplichtend. Geen privacy hier, maar er waren slechts een paar met elkaar fluisterende mensen in deze wezenloze ruimte met deuren waarboven andere soortgelijke aankondigingen. En er was een voogd, die vooruitlopend op de genadeloze veroordeling van de rechter, reeds aanwezig was. De vrouw meende meteen na de rechtszitting aan de slag te kunnen, verklaarde ze vol zelfvertrouwen toen ze zichzelf aan de moeder voorstelde. Net zoals ze de drift en woede die nu alweer zo lang in haar woelden uit alle macht probeerde te negeren, negeerde de moeder deze onbekende vrouw die dacht haar aller eigenste roer over te nemen. Iemand, een man uit het uitgebreide web gesponnen rond de Raad voor de Kinderbescherming, had tegen haar gezegd dat ze als een leeuwin voor haar kooi lag, maar alsjeblieft, laat niet je tanden zien. Terwijl, ze stond notabene in de lift, dochter aan haar zijde, met tegenover hen deze vrouw die meende in haar schoenen te kunnen staan. In deze hoog gehakte pumps ging dat zeer zeker niet, schatte ze zo in. Terwijl ze zat te wachten bestudeerde de moeder haar naaldhakken. Ook haar dochter, verdiept in het schermpje van haar mobiele telefoon, zag er netjes en verzorgd uit. Waarom eigenlijk? Moest de op handen zijnde veroordeling gecorrigeerd worden door naaldhakken en schoon gewassen haren? Het woord ‘vernedering’ had ze in haar verweerschrift vermeden. Uit trots. Niets minder dan haar moederschap stond hier op het spel. Maar toen, daar zittend, voelde het toch hopeloos weerloos. De staat versus haar, de moeder. De gedachte werd doorkruist door de duizelingwekkend rechte rug van haar dochter lopend naar de rechtszaal het geluid van de aankondiging van haar naam in haar kielzog meenemend. De rechter wilde haar eerst persoonlijk spreken.

“En wie bent u?” vroeg de rechter aan de vrouw die haar werk goed wilde doen en zich op de zaken vooruit lopend als voogd beschikbaar stelde. De voogd antwoordde ijverig, de linker wenkbrauw van de rechter ging eventjes omhoog. Hij richtte zijn blik op de moeder recht tegenover hem. Achter haar zat de dochter. “U heeft veel werk gemaakt van uw verweerschrift. Mijn complimenten. U schrijft dat de integriteit en intimiteit van uw gezin zijn aangetast door de inmenging van de staat in de gedaanten van Jeugdzorg en de Raad voor de Kinderbescherming. Kunt u dit hier in de raadszaal nogeens voor ons allen toelichten”? Haar mond was droog, tranen drongen achter de ogen. “Neemt u de tijd,” moedigde de rechter haar aan. En daar golfde het er allemaal uit. De eerste woorden kwamen moeizaam, ze durfde geen slokje water te nemen, dat zou haar droge mond verraden. Oppassen dat haar woorden niet buiten de oevers traden. Ze voelde haar dochter achter zich zitten. De rechter keek ze recht aan.

Chronisch verzuim, zei ze, is een probleem. Maar het is in de allereerste plaats haar probleem en verantwoordelijkheid. Wat ze niet begreep, was de bemoeienis van de staat en vooral de ondoorgrondelijke opvoedidealen die die staat en haar vertegenwoordigers representeerden. Het was haar een raadsel. En ze vroeg zich af of de protocollen die erop los werden gelaten, wel recht deden aan een particuliere situatie. Bovenal vroeg ze zich af of een leven moest verlopen via bepaalde regels. Mocht je niet falen? En wie bepaalde eigenlijk dat je faalde? De mensen die ongevraagd bij haar binnen kwamen? Is een gezin, stootte ze door, niet iets waar intimiteit borg staat voor geborgenheid, zelfs als er spanningen waren? Mocht haar dochter haar eigen weg vinden? Of was dat een vergrijp? Hier had ze kunnen stoppen, maar ze was te gehecht aan het roer. De Raad voor de Kinderbescherming verweet haar te empathisch te zijn. Zij vond dat een opmerkelijk verwijt. Zij was de moeder van haar dochter. En haar dochter mocht struikelen, al struikelde ze in duizenden, over haar lippen kwam er inderdaad geen beschuldiging, want ze wist dat het leven niet lineair van A naar B liep, maar oponthoud kende, ongekende hindernissen. Ook die in jezelf, voegde ze eraan toe. Iedereen in deze rechtszaal weet dat. Toen zweeg ze. De rechter een beetje naar haar voorover gebogen, had geluisterd. Hij noemde de naam van haar dochter: “Heb je gehoord wat je moeder zei? Ben je het met haar eens?” Een enkel ja uit een jonge mond klonk op. De rechter knikte: “Ik zie jou hier niet meer terug”. En vervolgde de rechtszaal rondkijkend: “Ik heb alle vertrouwen in dit gezin”. Hij knikte nog maar eens naar de moeder. En sloeg met de hamer op zijn tafel. Zitting gesloten. De moeder bedankte de rechter.

En even later in de wezenloze gang feliciteerde de voogd de moeder. Dat vond de moeder weer eigenaardig. Ongepast zelfs, want hier was simpelweg recht gedaan.

“Huil je nou, mama”? Hulpeloos keek de dochter om zich heen terwijl ze het gerechtsgebouw uitliepen. Haar moeder huilde nooit. Nooit. De moeder herpakte zich, glimlachte en legde een arm om de schouders van haar dochter.

De jaren volgden, evenals de hobbelige wegen, de valpartijen, het mislukken, het verdriet en het weer doorgaan. De moeder heeft vastgehouden. Niet uit noodzaak, maar omdat ze niet anders kon. Waar geloof je in als je in iemand gelooft? Ze wist het niet. Het was er, diep in haar genesteld als de open wond van ontroering. De dochter kwam nog weleens thuis om te eten, de opleiding was afgerond (een startkwalificatie had ze nooit gehaald), ze woonde op zichzelf. En die avond, nog niet zo gek lang geleden zei ze lachend aan haar moeder: “Serieus? Zei je dat nou tegen mijn vriend toen je me tegemoet kwam rijden: Waar is die vrouw? Zit zeker ergens op een bankje”. Ze lachte terug in de ogen van haar dochter, ja, dat had ze gezegd. Die vrouw, die was zij nu. Zij, de moeder had haar gekregen, ontvangen, geleend en nu behoorde ze helemaal toe aan zichzelf, aan de wereld.

Dit fictieve verhaal is geïnspireerd door het aanbevelenswaardige boek ‘Recht op bescherming van het gezin – Schrijnende armoede en uithuisplaatsing van kinderen’, geschreven door Annie van den Bosch-Höweler. (Uitgeverij Elikser, Leeuwarden) ISBN 978 94 6365 438 8

Woorden van

Karin Melis

Gepubliceerd op

Geplaatst in

Lees hierna

Dit zijn woorden van

Karin Melis

Filosoof

1 reactie

  1. Deborah op 2 november 2022 om 02:49

    Karin,
    Wat een prachtig verhaal. Van begin tot het einde genoten van jouw woordkeuze. De serieuze ‘struggle’ van de moeder, de symboliek met de tuin, de idiote overheidsregeltjes waarbij in eerste instantie niet goed wordt geluisterd naar de moeder maar alles al kortzichtig ingevuld wordt.
    Maar ook de humor die in de woordkeuze en gedachtengangen van deze vrouw subtiel naar voren komt.
    Kortom, van begin tot het einde boeiend en een mooi inkijkje hoe het systeem bij Jeugdzorg door regeltjes en vooroordelen een verkeerde wending kan krijgen. En dan denk ik meteen: wat nou als de moeder niet het vermogen had gehad om alles zo goed onder woorden te brengen/ op papier te zetten voor de rechtszaak? Welke wending had het dan gekregen?
    Lieve groet, Deborah

Laat een reactie achter