Hoe leg je de wereld uit aan iemand die heg nog steg weet? Schrijver en nomadic guide Dick de Groot droomde erover. Én schreef een vertelling die verrassend dicht op onze huid is. Het leest als een pleidooi voor vrijheid in verbondenheid, dromen en wakker zijn.
Pas na afloop kreeg ik door dat het een droom was. Ik vond het al gek dat er dingen gebeurden die je niet normaal vindt in het gewone leven. Nu besef ik dat elke overeenkomst met de leugen zuiver toeval is.
Op een zekere dag en zuiver toevallig liep ik ergens naar te zoeken, maar ik had geen idee naar wat. Ik liep op een veld met gras en riet, met water en droge stukken. Er was daar niemand. Soms heb je je ogen en je oren daarvoor niet nodig. Ik kreeg zelfs het idee dat er nog nooit iemand was geweest. Ik liep daar, maar vraag me niet waarheen ik op weg was. Er was hooguit een vaag gevoel van ergens heen te willen. Ik liep daar dus op een willekeurige manier, zonder me ergens anders op te oriënteren dan op elementen in het landschap die het logisch maakten ze te mijden of er heen te willen.
‘Zoals je dat later zou hebben op het platteland, tenminste in de ogen van stedelingen, zoals wij dat nog kennen en onze kinderen niet meer, bedoel ik eigenlijk, en waarover we nu kunnen mijmeren’, dacht ik. Goed, tot op zekere hoogte bleef het ook rustig op een donderslag bij heldere hemel na, die volgens de elementaire natuurkunde de geluidscomponent van een bliksem is. Ik had nog nooit een bliksem in zien slaan, tot nu. Er lag een klont modder in de zon te gisten en te sudderen. Zonder dat ik er specifiek naar keek, sloeg de bliksem toe. Hetzelfde moment lag ik plat op de grond.
‘Ik had wel dood kunnen zijn’, zei ik hardop om te horen of ik nog leefde. Maar veel tijd om daar verder over na te denken had ik niet. Voor mijn ogen begon iets in de modder te bewegen. Geen idee wat het was. Op een plek waar je denkt dat leven niet bestaat, leek in elk geval een vorm van leven te zijn.
‘Vast geen mens’, stelde ik in gedachten vast, ‘want die had het in de modder niet zolang uitgehouden. Bovendien is de mens door God gemaakt, maar het zou een beginnetje kunnen zijn’. Het leek nog het meest op een oerleven, dat zelfs al een beetje denken kon, zonder specifieke kenmerken, een ‘wezen’.
Het bijzondere was dat er een gevoel uit sprak, woordeloos, waaruit ik afleidde dat het met mij niets gemeen had. Het was iets dat volkomen vrij leek, niet gebonden aan God of gebod, zoals de mens had geleerd. Ontstaan op de grill van Het Lot, soms bedenkt een der wereldoudsten originele dingen.
Een andere bijzonderheid van ons wezen, we voelen ons er al verbonden mee, lag in de genoemde omstandigheid van vrijheid van geest. Misschien lukt het de mens ook nog eens zich vrij te maken, maar voorlopig zit hij volkomen in zichzelf opgesloten en kan hij geen kant op, is te bang paden te betreden die hem zijn bijgebracht als duivels, ongrondwettig, heidens of heilig, op een enkeling na die wel denkt dat hij wat te zeggen heeft, maar tot het inzicht is gekomen dat hij beter zijn mond kan houden.
Het wezen zag echter in zijn vrijheid van geest de mogelijkheid om zichzelf vorm te geven voorbij de grenzen van materiële wetten, zodat hij materie ook naar zijn -wij zouden zeggen- ‘hand kon zetten’, daarbij de gestalte van mens, dier, boom of berg of wat ook aannemend.
Langzaam ontwaakte het wezen in de poel. Het nam vaag allerlei geluiden en trillingen waar, in de grond beneden hem, in de lucht van dichtbij en ver komend. Het sterkst voelde hij een trilling, een doortrokkenheid, van een machtige en superieure essentie, overal om zich heen. Het besefte dat deze trilling een constatering in het moment was, die als deze altijd voort zou duren in intensiteit en spanning niet meer opgemerkt zou worden, alleen misschien als je bijna dood bent geweest.
Het wezen deed iets wat in latere taal groeten zou kunnen heten, of kennismaken. Dat was bijzonder, want ik hoorde niets met mijn oren. Het was meer in mijn hoofd of iets lager dat ik de gedachten van het wezen kon voelen. Het analyseerde de omgeving en de materie waarin het zich bevond.
‘De koppeling is het grootste probleem niet’, hoorde ik, ‘daar is wel wat op te vinden. De vraag is alleen wat de meest gunstige materialisatie zal zijn, in welke vorm zou je je in deze wereld willen manifesteren? Er zijn hier legio mogelijkheden. Zou de aanwezigheid van de essentie hier vlak bij me een aanwijzing vormen? Waarom zou ik eigenlijk willen materialiseren? Waarom niet los daarvan, dat geeft minder slijtage om maar iets te noemen.’
Het wezen viel even stil in gedachten.
‘Akkoord,’ ging het verder, ‘maar de trillingen in de aarde en de lucht geven verplaatsingen aan van wat toch echt materie moet zijn. Waar ben ik precies?’
Plotseling was het wezen helemaal wakker.
‘Hoe kom ik eigenlijk aan al die informatie, over trillingen, over aarde en lucht, over deze wereld in dit heelal. Dat moet in verband staan met de spanning die nu voelbaarder geworden is.’
Het wezen besefte dat er van gedachtenbeïnvloeding sprake moest zijn. De andere essentie onderhield contact met hem en trachtte informatie over te brengen, wellicht met goede bedoelingen, maar zonder zijn toestemming.
Zijn eerste actieve daad werd dan ook het opwerpen van een mentale barrière. Het resultaat merkte ik meteen: de geladenheid die was ontstaan na de blikseminslag verdween weliswaar niet helemaal, maar de intensiteit was anders en kreeg daarmee een heel ander karakter. Er was nu sprake van een soort tweepolig contact. Er ontspon zich zowaar een gedachtewisseling, een immaterieel gesprek, en omdat het wezen eerst de kat een beetje uit de boom moest kijken werd dan ook een luchtige toon aangeslagen.
‘Hallo daar, hoe voel je je?’ sprak ik.
‘Nou, eigenlijk uitstekend. Ik moet me alleen een beetje oriënteren hier, want ik weet heg nog steg.’
‘Oh, maar die moeten zich ook nog ontwikkelen. Ik wil je natuurlijk graag helpen, geheel belangeloos. Laten we beginnen met een naam voor je te verzinnen, want ik houd er van alles netjes bij naam te kunnen noemen. Dat vergemakkelijkt het contact.’
‘Een naam. Ik zou zeggen, stel maar wat voor. Maak er maar iets van dat overkomt in deze atmosfeer. Ik neem aan dat je hier maar een keer een naam krijgt en dat je daar betekenis aan kunt hechten.’
‘Goed, laten we je Bèta noemen. Dat schrijf je: β. Het is de tweede letter van het Griekse alfabet. De Grieken zijn een van de volken die bestaan of bestaan hebben, al dan niet met succes, dat ben ik even kwijt geraakt in de tijd. Mij kun je Alfa noemen, α dus, de eerste letter van dat alfabet. Daar zit een diepere betekenis achter – dat ik zo heet en jij niet – maar hou het er maar op dat ik hier eerder was dan jij en dat ik er daarom meer recht op heb. Het is niet zo belangrijk hoor, maar in deze wereld heeft alles nu eenmaal zijn plaats en volgorde, omdat alles volgens principes gemaakt is om het voor mensen overzichtelijk te houden.’
‘Om je nog wat meer informatie te geven: de aarde is een rond lichaam, waarvan er vele miljarden zijn in de ruimte, die zich allemaal volgens bepaalde patronen bewegen. De wetmatigheden die daarachter schuilgaan, liggen zo voor de hand dat ze niet uit te leggen zijn. Jij zult het wel begrijpen als je hier wat langer bent.
Op deze planeet woont een groot aantal wezens, dat onder te verdelen is in verschillende species, planten en dieren, bomen en vogels, allen met een eigen hiërarchie en allen levend in het besef dat alle andere species waardevol zijn en dat het goed mogelijk is tussen twee verschillende soorten een vorm van saamhorigheid te kweken, al wordt er niet echt naar elkaar geluisterd. De grap is dat ze op wat uiterlijke kenmerken na, allen volgens hetzelfde principe en met hetzelfde materiaal ontworpen zijn. Dat noemen we hier ‘schepping’.
Het interessants van alle wezens is wel de mens, een soort die zich op dit moment het verst heeft geëvolueerd, dat wil zeggen in materiële zin, voel je wel? Daardoor denkt de mens dat hij superieur is aan alle leven. Zijn arrogantie heeft er toe geleid dat hij nooit op het idee is gekomen dat andere species slimmer, beter georganiseerd, vredelievender, inventiever of zo zijn. Dat is meteen het noodlot van de mens: niet in staat zich met niet-mensen te verbinden. Oh, er zijn wat je noemt huisdieren en kamerplanten, maar die vorm van ontheemding en ontworteling kun je niet echt meerekenen. En wat te denken van runderen als huisdieren, die -uitgemolken of niet – uiteindelijk dienen om opgedronken en opgegeten te worden. Zie de mens: trots, hooghartig, innerlijk verdeeld, uiterlijk nooit tevreden, individualistisch, bekrompen, gefixeerd op voortplantingsprocessen of op de bewegingen die daar bij horen, maar vooral vervuld met hebzucht. Een totale misser dus.’
Het wezen Beta had in stilte geluisterd, maar ik voelde de verwarring in mijn middenrif.
‘De pest is dat ik hier ben met een bepaalde taak. Ik moet toezicht houden op die mensen, de zaak een beetje sturen, observeren, plannen, mogelijkheden overwegen met het oog op de toekomst. Een moeilijke taak. Je krijgt bovendien alleen maar stank voor dank. Je hebt toen je wakker werd waarschijnlijk wel gemerkt dat ik een bepaalde invloed op je uitoefende. Dat is nu een onderdeel van mijn taak. In feite zorg ik er voor dat mensen een barrière opwerpen tegen mijn invloed en daarmee beperken ze zichzelf in het algemeen tegen anderen, het activeert hun sociale immuunsysteem en dat is dus de bedoeling. Anders gaat het fout.’
‘Hoe kan het fout gaan? Heb je daar een voorbeeld van?’
“Ik heb wel een voorbeeld, maar je moet vooraf iets weten. Mensen hebben soms de gewoonte elkaar iets duidelijk te maken door een verhaal te vertellen. Of dat verhaal nu echt gebeurd is of niet vormt vaak een belangrijker thema dan de betekenis van dat verhaal. Dat heeft iets te maken met dat actieve immuunsysteem dat wordt toegepast op het leven na dit leven. ‘Geloof’ wordt dat genoemd en ooit wordt dat de handelswaar van godsdiensten. Dit gezegd hebbend, gaat het om dit verhaal:
Toen mensen stopten met rondtrekken, althans toen grote groepen mensen op plaatsen kwamen waar genoeg voedsel voor hen te vinden was, besloten ze daar te blijven. Generatie na generatie werkten ze en bouwden ze aan hun steden en dorpen, aan hun akkers, ontheemden ze dieren en ontwortelden ze planten om uit voorraad te kunnen putten. Toen begon er een merkwaardig proces. Er was een man in de grootste stad die bedacht dat hij op het dak van zijn laagbouwhuis een torentje wilde bouwen. Dat gebeurde, hij had geld genoeg. Toen het klaar was, ging hij in het vervolg elke dag tegen zonsondergang in zijn torentje zitten om uit te kijken over alle huizen van de stad. Dat dagelijkse patroon en de blik van zelfgenoegzaamheid als hij uit het torentje afdaalde riep vragen op bij de buren.
“Buurman, wat doe je eigenlijk in je toren?”, vroegen ze aan hem.
“Oh, niets bijzonders”, antwoordde hij, “ik kijk uit over de stad. Doordat mijn toren het hoogste gebouw in de stad is kan ik alles overzien”.
“Overzien of op neerkijken?”, vroegen de buren hem. “Zo te zien aan je blik vind je jezelf een hele vent, geslaagd in zaken. Door je torentje te bouwen, druk je uit dat je boven ons wilt staan.”
Wat de man antwoordde is niet precies bekend, maar in de loop van de tijd werden er in de stad steeds grotere torens gebouwd. Ik verzeker je, dat proces zou nooit meer stoppen.’
‘Was dat speciaal iets voor mannen? Zit dat in hun aard om de ander te overtroeven? Hebben vrouwen dat ook?’
‘Over hoe dat zit met mannen, zullen we later nog wel eens spreken’, antwoordde ik, ‘maar over vrouwen heb ik ook een theorie. Zij deden dat anders. Omdat ze de zorg kregen voor de gedomesticeerde dieren, moesten ze er dus voor zorgen dat er voldoende water bij hun huis was. Dat was niet altijd beschikbaar, dus kwam er een tijd dat er waterputten werden geslagen. Wie de grootste waterput had, kreeg het meeste aanzien. Net als de torens die uiteindelijk tot in de wolken reikten, wolkenkrabbers worden ze genoemd, sublimeerden de waterputten uiteindelijk tot zwembaden. Wat een zwembad is, kun je wel raden, daar begaven mensen zich in om uit oerinstinct te herinneren waar ze vandaan kwamen. Voor jou zou dat in een verre toekomst een modderbad kunnen worden.’
Ik dacht dat ik klaar was, maar opeens moest ik aan Babel denken.
‘Er is nog een bijzonder geval van torenbouw, beste Beta. Dat was ook ergens rond de Middenzee, maar meer naar het oosten. Babel heette die stad. Daar was de hoogste toren niet hoog genoeg, maar om nog hoger te komen was samenwerking noodzakelijk. Na een enorm gedoe van vergaderingen en besluiteloosheid, herhaling en bij het begin beginnen, begon op een dag de bouw van de toren van Babel. De bouwers hadden bedacht dat er ergens boven hen een hemel was, een soort denkbeeldige bovenwereld, er als je daar kon komen dan was je kostje gekocht. Daar vielen je dan de dadels in de mond, werd je nooit meer ziek, terwijl je toch van alle geneugten van lichaam en geest kon genieten. Je begrijpt het al, het is een droomwereld die je kunt gebruiken om alles wat tegenzit op de onderwereld te vergeten. Je zou daar dan natuurlijk ook nooit meer doodgaan.
De bouw ging de eerste jaren voorspoedig. Er werden heel wat mensen ingezet bij de bouw en omdat het steeds gevaarlijker werd, werden steeds weer verse arbeidskrachten uit allerlei streken gehaald, goedschiks of kwaadschiks, om verder te kunnen. Het verhaal gaat dat op een dag de ene man de andere niet begreep. Ze kwamen er ook niet meer uit. Of het nu kwam doordat het allemaal te complex werd, of doordat de juiste techniek nog een paar duizend jaar op zich zou laten wachten, in elk geval spraken ze elkaars taal niet meer. En als je elkaars taal niet meer spreekt, zoek je mensen op die dat wel kunnen met als gevolg dat het torenbouwersvolk uiteen viel in allerlei groepen. De bouw viel stil en de groepen vertrokken in alle windrichtingen. Daarmee ben ik weer terug bij je vraag waardoor het fout is gegaan. Eerlijk gezegd heb ik geen inzicht in hoe het uiteindelijk is afgelopen. Al kan ik me voorstellen dat wat tussen de groepen gebeurde uiteindelijk ook binnen de groepen zal gebeuren. De ontwikkeling van het woord in de geschiedenis van de taal zal een soort individualiseringsproces worden. Dan strijdt ieder woord om eigen betekenis, dan worden grotere begrippen waar eigenlijk geen woorden voor zijn, zoals liefde en lijden, onbaatzuchtigheid en saamhorigheid, in steeds kleinere stukjes geknipt die dan weer door individuen of groepen die er belang bij hebben worden toegeëigend als hun taal. De taal die er dan nog gesproken wordt, zal gaan over simpele dingen als eten en drinken, en misschien slaapt iedereen dan zonder te dromen.’
Er viel een lange stilte tussen ons. Hoewel onze communicatie zonder het uitspreken van een woord verliep, had ik het idee dat we elkaar intens goed begrepen. Na een tijdje nam Beta het woord.
‘Wat mij betreft kunnen we later nog wel eens over dit soort zaken spreken. De mensen zullen een duidelijk besef krijgen dat ik er ben, maar wat ze er nu precies van denken en hoe ze het verschijnsel noemen, daar zou ik nog eens met je over willen spreken.’
‘Dat doen we. Genoeg voor nu bij onze eerste kennismaking. Je ontwikkelt je wel in een enorm tempo, zeg. Kijk hier wat rond, amuseer je, je valt niet onder mijn verantwoordelijkheid, je bent dus wat mij betreft ‘vrij’. Enfin, ik zou je aanraden als mens te materialiseren om op die manier een goede toegang tot hen te krijgen, om indrukken op te doen over wat zich bij hen afspeelt. Ik doe dat ook weleens, laatst nog als een mensenzoon, maar het is moeilijk om je ware aard te verbergen en dat is duidelijk aan de reacties te merken. In het uiterste geval zijn ze in staat je aan een stuk hout te spijkeren. Je bent vrij, dus als je niet opvalt, heb je niets te duchten.
En als je me spreken wil, ik ben overal en nergens.’
Gelukkig werd ik wakker als mezelf: student tegen het einde van mijn eerste kwart eeuw, mijn verbeelding te hulp roepend om mijn plaats te vinden in de wereld.
Woorden van
Dick de Groot
Gepubliceerd op
Geplaatst in
Lees hierna
Dit zijn woorden van
Dick de Groot
Nomadic Guide
The Power of Community